Immigranten uit Italiƫ waren lange tijd een constante factor in de Nederlandse economie. Al vanaf het begin van de 18de eeuw trokken Italiaanse ambachtslieden de Alpen over om elders een nieuw bestaan op te bouwen, ook in Nederland.
Als eersten verschenen de schoorsteenvegers en kooplieden, later gevolgd door stukadoors. Ook veel instrumentmakers waren tot ver in de 19de eeuw Italianen of afstammelingen van Italiaanse immigranten.
Omstreeks 1900 kwamen veel terrazzowerkers naar Nederland om in woonhuizen en openbare gebouwen granito vloeren te leggen, een ambacht dat nieuw was voor Nederland. In 1920 verschenen de eerste ijsbereiders, die in veel Nederlandse steden nog steeds actief zijn. De laatste groep kwam in de jaren zestig als gastarbeider naar Nederland. Een deel is teruggekeerd; anderen zijn gebleven, voornamelijk als pizzabakkers en restauranthouders.
Wat de familie Sormani betreft zij kwamen in 1780 naar Nederland, Groningen om precies te zijn.
De broers Giovanni Carlo, in Nederland Jan of Johannes genaamd, en Carlo Antonio, Anthoni genaamd, kwamen uit Rezzago, een klein dorp in de buurt van Como, dus naar Groningen als kooplui.
Beiden deden het goed met zaken doen, Anthoni kreeg op 20 november 1786 het Klein-Burgerrecht1 van de stad Groningen. Terwijl Jan dat kreeg op 4 juni 1792. Dat was voor die tijd een hele eer.
Ook hun broer Andrea Satiro verbleef soms in Groningen. Andrea Satiro bracht in 1795 zijn kinderen Pietro Vittore en Carlo Antonio naar hun ooms.
Meer hierover in dit artikel.
(1): Ingevolge een resolutie van burgemeesters en raad, taalmannen en gezworen meente van 14 maart 1666 werd het burgerrecht van de stad Groningen onderverdeeld in het klein- en groot-burgerrecht. Het kleine of gemene burgerrecht was vereist voor het uitoefenen van koophandel, ambachten en neringen. Het grote of volle burgerrecht was vereist voor het uitoefenen van bestuurlijke en rechterlijke ambten en functies.