Arnoldus Josephus Sormani (1892-1979), geboren op 27 januari 1892 in Maastricht, waar hij de eerste jaren van zijn jeugd doorbracht, volgde hij zijn middelbare schoolopleiding aan het stedelijk gymnasium in Nijmegen. Op 13 november 1917 beëindigde hij zijn rechtenstudie aan de universiteit van Amsterdam. Nog eenmaal keerde hij naar het zuiden van het land terug voor een functie bij de Inspectie der Belastingen, welke hij al spoedig verwisselde voor een bij de Provinciale Griffie in Den Haag. Het ambtelijk bedrijf kon hem echter niet blijven boeien. Naar eigen inzicht beslissingen nemen en bij de uitvoering daarvan aan alle weerstanden het hoofd te bieden is altijd een der kenmerkende facetten van zijn karakter gebleven. In het jaar 1921 vestigde hij zich als advocaat in Leiden, waar hij in 1963 ook zijn praktijk afsloot. Zijn huwelijk met Mieke Klaverwijden was beslissend voor een groot deel van zijn activiteiten in Leiden. In 1919 werd hij de opvolger van zijn schoonvader, mr. C.H.P. Klaverwijden, als regent-beheerder van het Heilige Geesthofje, van het St. Salvatorhofje en van het St. Jacobshofje. Hij was de eerste, die de modernisering van de hofjes ter hand nam. Het Heilige Geesthofje op de hoek van het Rapenburg en de Doezastraat werd in twee fasen (1920 en 1926) geheel herbouwd, aangepast aan de nieuwe eisen. In het Leidsch Jaarboekje van 1938 deed Sormani in zijn artikel “Een noodkreet om het dreigend verloren gaan van een oud Leidsch bezit” een poging tot behoud van de zeer fraaie 16e eeuwse gevel van het oorspronkelijke hofje aan de Breestraat, een der twee naast elkaar gelegen woonhuizen van de stichten Cornelis Sprongh. Die gevel had daar in 1875 plaats moeten maken voor de studentensociëteit, gebouwd door prof. Gugel, en stond sindsdien opgeslagen op een binnenplaats van de Technische Hogeschool in Delft. Sormani’s noodkreet bleef onbeantwoord; de gevel is verloren gegaan. Tot het bezit van het H. Geesthofje behoorde de heerlijkheid Hoogmade. Dit inspireerde hem tot het schrijven van de “Geschiedenis van de parochie Hoogmade” welke bestemd was om te worden gepubliceerd in de Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem. De uitgave ervan is door de oorlog en ten gevolge van interne moeilijkheden binnen het regentencollege, dat hem in 1947 tot het neerleggen van zijn functie noopte, in portefeuille gebleven. Wel verschenen in de genoemde Bijdragen in de jaren 1932-1941 van zijn hand een drietal artikelen: “Cornelis Sprongh, Vrij- Grondheer van Hoogmade, tegenover Hugo van Heussen; Alardus Hofland, pastoor te Hoogmade 1706-1712, en De inkomsten van de pastoor van Heer-Jacobswoude in 1560. Het St. Salvatorhofje aan de Steenstraat werd in 1636 gesticht op grond van een testamentaire beschikking uit 1625 door de priester Paulus Claesz. van de Velde, genaamd De Goede. Door Sormani’s zorg werd het in 1931-1932 verbouwd en in 1950 grondig gerestaureerd. De geschiedenis van het hofje werd door hem beschreven in het Leidsch Jaarboekje van 1941. Ook door zijn zorg werd – in 1922 – het St. Jacobshofje met vijf huisjes aan het Ruime Conscientieplein vergroot. In de jaren 1976-1977 werd het grondig gerenoveerd en daarna door staatssecretaris J. Schaeffer officieel heropend. Sormani heeft zich daarnaast voortdurend persoonlijk beijverd voor de verzorging van de bejaarden door het organiseren van reisjes en het inrichten van recreatie-accommodaties. Zijn 50-jarig jubileum als regent van de twee laatstgenoemde hofjes werd op 25 maart 1969 feestelijk herdacht. Ook aan het openbare leven nam Sormani deel. Van 1931 tot 1965 was hij bestuurslid van de Leidse Kunstkring voor allen en na de oorlog was hij een aantal jaren actief lid van het Nederlands Klassiek Verbond. De familie Sormani bewoonde het fraaie huis Rapenburg 16, waar hij als een echte “pater familias” te midden van het homogene gezin zetelde. Teleurstellingen zijn hem noch in zijn werk noch in zijn gezin gespaard gebleven. De onverwachte dood van zijn oudste zoon Vic en daarna de dood van zijn vrouw lieten hem niet onberoerd. Het bracht hem in een zeker isolement waarover hij zich echter nooit beklaagd heeft. Hij was een gelovig mens, die zich ten nauwste met de kerk verbonden is blijven voelen. Het interieur van de Lodewijkskerk, waar de pastoor tijdens de plechtige uitvaartdienst zijn leven ten overstaan van zijn gezin en vele vrienden in het licht heeft gesteld, was een treffend decor voor dat afscheid. Met Arnold Sormani is een markante figuur uit het Leidse leven verdwenen.
(door H.A. van Oerle uit het Leids Jaarboekje 1980)